Page images
PDF
EPUB

beginnende van de oudsten tot de | the eldest, even unto the last: and Jesus was left alone, and the woman standing in the midst,

laatsten; en Jezus werd alleen gelaten, en de vrouw in het midden staande.

10 En Jezus, zich oprigtende, en niemand ziende dan de vrouw, zeide tot haar: Vrouw! waar zijn zij, uwe beschuldigers? heeft u niemand veroordeeld?

11 En zij zeide: Niemand, Heere! En Jezus zeide tot haar: Zoo veroordeele ik u ook niet; ga henen, en zondig niet meer.

12 Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het licht der wereld; die mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben.

13 De pharizeën dan zeiden tot hem: Gij getuigt van u zelven; uw getuigenis is niet waarachtig. 14 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Hoewel ik van mij zelven getuig, zoo is nogtans mijn getuigenis waarachtig; want ik weet, van waar ik gekomen ben, en waar ik henenga; maar gijlieden weet niet, van waar ik kome, en waar ik henenga.

15 Gij oordeelt naar het vleesch; ik oordeel niemand.

16 En indien ik ook oordeele, mijn oordeel is waarachtig; want ik ben niet alleen, maar ik en de Vader, die mij gezonden heeft.

17 En er is ook in uwe wet geschreven, dat het getuigenis van twee menschen waarachtig is. 18 Ik ben 't, die van mij zelven getuig, en de Vader, die mij gezonden heeft, getuigt van mij.

19 Zij dan zeiden tot hem: Waar is uw Vader? Jezus antwoordde: Gij kent noch mij, noch mijnen Vader; indien gij mij kendet, zoo zoudt gij ook mijnen Vader ken

nen.

20 Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist, leerende in den tempel; en niemand greep hem, want zijne ure was nog niet gekomen.

10 When Jesus had lifted up himself, and saw none but the woman, he said unto her, Woman, where are those thine accusers? hath no man condemned thee?

11 She said, No man, Lord. And Jesus said unto her, Neither do I condemn thee: go, and sin no

more.

12 ¶ Then spake Jesus again unto them, saying, I am the light of the world: he that followeth me shall not walk in darkness, but shall have the light of life.

13 The Pharisees therefore said unto him, Thou bearest record of thyself; thy record is not true.

14 Jesus answered and said unto them, Though I bear record of myself, yet my record is true: for I know whence I came, and whither I go: but ye cannot tell whence I come, and whither I go.

15 Ye judge after the flesh, I judge no man.

16 And yet if I judge, my judgment is true: for I am not alone, but I and the Father that sent me.

17 It is also written in your law, that the testimony of two men is

true.

18 I am one that bear witness of myself; and the Father that sent me, beareth witness of me.

19 Then said they unto him, Where is thy Father? Jesus answered, Ye neither know me, nor my Father: if ye had known me, ye should have known my Father also.

20 These words spake Jesus in the treasury, as he taught in the temple: and no man laid hands on him, for his hour was not yet

come.

21 Jezus dan zeide wederom tot | hen: Ik ga henen, en gij zult mij zoeken, en in uwe zonde zult gij sterven; waar ik henenga, kunt gijlieden niet komen.

22 De Joden dan zeiden: Zal hij ook zich zelven dooden, omdat hij zegt: Waar ik henenga, kunt gijlieden niet komen?

23 En hij zeide tot hen Gijlieden zijt van beneden, ik ben van boven; gij zijt uit deze wereld, ik ben niet uit deze wereld.

24 Ik heb u dan gezegd, dat gij in uwe zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat ik die ben, zult gij in uwe zonden sterven. 25 Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? En Jezus zeide tot hen: Wat ik van den beginne ulieden ook zegge.

26 Ik heb vele dingen van u te zeggen en te oordeelen; maar die mij gezonden heeft, is waarachtig; en de dingen, die ik van hem gehoord heb, dezelve spreek ik tot de wereld.

27 Zij verstonden niet, dat hij hun van den Vader sprak.

28 Jezus dan zeide tot hen: Wanneer gij den Zoon des menschen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan, dat ik die ben, en dat ik van mij zelven niets doe; maar deze dingen spreek ik, gelijk mijn Vader mij geleerd heeft. 29 En die mij gezonden heeft, is met mij. De Vader heeft mij niet alleen gelaten, want ik doe altijd wat hem behagelijk is.

30 Als hij deze dingen sprak, geloofden velen in hem.

31 Jezus dan zeide tot de Joden die in hem geloofden: Indien gijlieden in mijn woord blijft, zoo zijt gij waarlijk mijne discipelen;

32 En gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrij

maken.

33 Zij antwoordden hem: Wij zijn Abrahams zaad, en hebben nooit iemand gediend'; hoe zegt gij dan: Gij zult vrij worden?

21 Then said Jesus again unto them, I go my way, and ye shall seek me, and shall die in your sins: whither I go, ye cannot come.

22 Then said the Jews, Will he kill himself? because he saith, Whither I go, ye cannot come.

23 And he said unto them, Ye are from beneath; I am from above: ye are of this world; I am not of this world.

24 I said therefore unto you, that ye shall die in your sins: for if ye believe not that I am he, ye shall die in your sins.

25 Then said they unto him, Who art thou? And Jesus saith unto them, Even the same that I said unto you from the beginning.

26 I have many things to say, and to judge of you: but he that sent me, is true; and I speak to the world those things which I have heard of him.

27 They understood not that he spake to them of the Father.

28 Then said Jesus unto them, When ye have lifted up the Son of man, then shall ye know that I am he, and that I do nothing of myself; but as my Father hath taught me, I speak these things.

29 And he that sent me is with me: the Father hath not left me alone; for I do always those things that please him.

30 As he spake these words, many believed on him.

31 Then said Jesus to those Jews which believed on him, If ye continue in my word, then are ye my disciples indeed;

32 And ye shall know the truth, and the truth shall make you free.

33 ¶ They answered him, We be Abraham's seed, and were never in bondage to any man: how sayest thou, Ye shall be made free?

34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zegge ik u: Een iegelijk, die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde.

35 En de dienstknecht blijft niet eeuwig in het huis: de zoon blijft er eeuwig.

36 Indien dan de Zoon u zal vrij gemaakt hebben, zoo zult gij waarlijk vrij zijn.

37 Ik weet, dat gij Abrahams zaad zijt; maar gij zoekt mij te dooden, want mijn woord heeft in u geene plaats.

38 Ik spreek, wat ik bij mijnen Vader gezien heb; gij doet dan ook, wat gij bij uwen vader gezien hebt.

39 Zij antwoordden en zeiden tot hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: Indien gij Abrahams kinderen waart, zoo zoudt gij de werken Abrahams doen.

40 Maar nu zoekt gij mij te dooden, eenen mensch, die u de waarheid gesproken heb, welke ik van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet.

41 Gij doet de werken uws vaders. Zij zeiden dan tot hem: Wij zijn niet geboren uit hoererij; wij hebben éénen Vader, namelijk God.

42 Jezus dan zeide tot hen: Indien God uw vader ware, zoo zoudt gij mij liefhebben; want ik ben van God uitgegaan, en kome van hem. Want ik ben ook van mij zelven niet gekomen, maar hij heeft mij gezonden.

43 Waarom kent gij mijne sprake niet? Het is omdat gij mijn woord niet kunt hooren.

44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen; die was een menschenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geene waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zoo spreekt hij uit het zijne; want hij is een leugenaar, en de vader derzelve leugen.

[blocks in formation]

45 Maar mij, omdat ik de waarheid zeg, gelooft gij niet.

46 Wie van u overtuigt mij van zonde? En indien ik de waarheid zeg, waarom gelooft gij mij niet? 47 Die uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God niet zijt.

48 De Joden dan antwoordden en zeiden tot hem: Zeggen wij niet wel, dat gij een Samaritaan zijt, en den duivel hebt?

49 Jezus antwoordde: Ik heb den duivel niet, maar ik eer mijnen Vader, en gij onteert mij.

50 Doch ik zoek mijne eere niet; daar is een, die ze zoekt en oordeelt.

51 Voorwaar, voorwaar zegge ik u, zoo iemand mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in eeuwigheid.

52 De Joden dan zeiden tot hem: Nu erkennen wij, dat gij den duivel hebt. Abraham is gestorven, en de profeten; en gij zegt: Zoo iemand mijn woord bewaard zal hebben, die zal den dood niet smaken in eeuwigheid.

53 Zijt gij meerder dan onze vader Abraham, die gestorven is? en de profeten zijn gestorven; wien maakt gij u zelven ?

54 Jezus antwoordde: Indien ik mij zelven eere, zoo is mijne eere niets; mijn Vader is het, die mij eert, dien gijlieden zegt, dat uw God is.

55 En gij kent hem niet, maar ik ken hem; en indien ik zeg, dat ik hem niet ken, zoo zal ik ulieden gelijk zijn, dat is een leugenaar; maar ik ken hem, en bewaar zijn woord.

56 Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, dat hij mijnen dag zien zoude; en hij heeft hem gezien, en is verblijd geweest.

57 De Joden dan zeiden tot hem: Gij hebt nog geen vijftig jaren, en hebt gij Abraham gezien?

[ocr errors]

45 And because I tell you the truth, ye believe me not. 46 Which of you convinceth me of sin? And if Ï say the truth, why do ye not believe me?

47 He that is of God, heareth God's words: ye therefore hear them not, because ye are not of God.

48 Then answered the Jews, and said unto him, Say we not well that thou art a Samaritan, and hast a devil?

49 Jesus answered, I have not a devil; but I honour my Father, and ye do dishonour me.

50 And I seek not mine own glory: there is one that seeketh and judgeth.

51 Verily, verily, I say unto you, If a man keep my saying, he shall never see death.

52 Then said the Jews unto him, Now we know that thou hast a devil. Abraham is dead, and the prophets; and thou sayest, If a man keep my saying, he shall never taste of death.

53 Art thou greater than our father Abraham, which is dead? and the prophets are dead: whom makest thou thyself?

54 Jesus answered, If I honour myself, my honour is nothing: it is my Father that honoureth me, of whom ye say, that he is your God.

55 Yet ye have not known him; but I know him: and if I should say, I know him not, I shall be a liar like unto you: but I know him, and keep his saying.

56 Your father Abraham rejoiced to see my day: and he saw it, and was glad.

57 Then said the Jews unto him, Thou art not yet fifty years old, and hast thou seen Abraham?

58 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zegge ik u: Eer Abraham was, ben ik.

59 Zij namen dan steenen op, dat zij ze op hem wierpen. Maar Jezus verbergde zich, en ging uit den tempel, gaande door het midden van hen; en ging alzoo voorbij.

HOOFDSTUK IX.

58 Jesus said unto them, Verily, verily, I say unto you, Before Abraham was, I am.

59 Then took they up stones to cast at him: but Jesus hid himself, and went out of the temple, going through the midst of them, and so passed by.

EN voorbijgaande, zag hij eenen A

mensch, blind van de ge

boorte af. Y

2 En zijne discipelen vraagden hem, zeggende: Rabbi! wie heeft er gezondigd, deze, of zijne ouders, dat hij blind zoude geboren worden?

3 Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd, noch zijne ouders; maar dit is geschied, opdat de werken Gods in hem zouden geopenbaard worden.

4 Ik moet werken de werken desgenen, die mij gezonden heeft, zoo lang het dag is; de nacht komt, wanneer niemand werken kan.

5 Zoo lang ik in de wereld ben, ben ik het licht der wereld.

6 Dit gezegd hebbende, spoog hij op de aarde, en maakte slijk uit dat speeksel, en streek dat slijk op de oogen des blinden,

CHAPTER IX.

ND as Jesus passed by, he saw a man which was blind from

his birth.

2 And his disciples asked him, saying, Master, who did sin, this man, or his parents, that he was born blind?

3 Jesus answered, Neither hath this man sinned, nor his parents: but that the works of God should be made manifest in him.

4 I must work the works of him that sent me, while it is day: the night cometh, when no man can work.

5 As long as I am in the world, I am the light of the world.

6 When he had thus spoken, he spat on the ground, and made clay of the spittle, and he anointed the eyes of the blind man with the clay,

7 En zeide tot hem: Ga henen, 7 Ánd said unto him, Go, wash wasch u in het badwater Siloams in the pool of Siloam, (which is by ('t welk overgezet wordt, uitge-interpretation, Sent.) He went his zonden). Hij dan ging henen en way therefore, and washed, and wiesch zich, en kwam ziende came seeing. weder.

8 De geburen dan, en die hem te voren gezien hadden dat hij blind was, zeiden: Is deze niet die zat en bedelde?

9 Anderen zeiden: Hij is 't; en anderen: Hij is hem gelijk. Hij zeide: Ik ben het.

Hoe

10 Zij dan zeiden tot hem: zijn u de oogen geopend? 11 Hij antwoordde en zeide: De mensch, genaamd Jezus, maakte

8 ¶ The neighbours therefore, and they which before had seen him that he was blind, said, Is not this he that sat and begged?

9 Some said, This is he: others said, He is like him: but he said, I am he.

10 Therefore said they unto him, How were thine eyes opened?

11 He answered and said, A man that is called Jesus, made clay, and

« PreviousContinue »